De zelfstandigen- en de startersaftrek gelden voor de ondernemer die aan het urencriterium voldoet Onder het urencriterium wordt verstaan: het gedurende het kalenderjaar besteden van ten minste 1.225 uren aan werkzaamheden voor een onderneming waaruit de belastingplichtige als ondernemer winst geniet. De ondernemer moet dat aannemelijk maken met bijvoorbeeld agenda’s en de urenregistratie.

De Belastingdienst vindt niet aannemelijk dat de ondernemer bij een omzet van slechts € 7.862 aan het urencriterium heeft voldaan. Daar gaat de rechtbank niet in mee. Het gaat om een onderneming in de opstartfase. De focus van de werkzaamheden lag op productontwikkeling, waar nog geen omzet tegenover stond. De Belastingdienst had verder een verschil geconstateerd tussen de urenstaat en de agenda, maar dat betrof over het gehele jaar slechts 8,5 uren. Ook vond de Belastingdienst het vreemd dat iemand meer dan tien uren op één dag zou hebben gewerkt. De rechtbank vindt dat niet ongebruikelijk voor een ondernemer, zeker niet in de opstartfase

Kortom: de rechtbank kan uit de urenstaten en de agenda niet met zekerheid afleiden hoeveel uren het precies geweest zijn, maar dat het er meer dan 1.225 zijn geweest, is zonder meer aannemelijk.

Dat ligt helaas anders voor de aftrek speur- en ontwikkelingswerk. Het lukt de ondernemer niet om aannemelijk te maken dat hij zelf aan die werkzaamheden daadwerkelijk ten minste 500 uren heeft besteed.

Waar gaat het mis? In een specificatie van de ondernemer staan in totaal 553,5 uren aan S&O-werkzaamheden. Daarvan hebben 446 uren betrekking op Research/testen en intern overleg. De specificatie bevat geen detailgegevens over de exacte aard van de verrichte werkzaamheden, maar vermeldt uitsluitend de in totaal per dag aan S&O-werk bestede uren. Zo wordt onvoldoende aannemelijk dat het steeds daadwerkelijk S&O-werk betrof. Anders dan bij het reguliere urencriterium is nu immers van groot belang dat precies kan worden nagegaan of de feitelijk verrichte arbeid S&O-werk betreft en niet een andersoortige (ondernemers)activiteit.

Tip: Voor de aftrek speur- en ontwikkelingswerk moet u in uw urenregistratie uw werkzaamheden gedetailleerd omschrijven. Uit de omschrijving moet blijken dat het ook echt speur- en ontwikkelingswerkzaamheden betreft.

Het kabinet zal onderzoeken of en hoe met een webmodule in voldoende mate een optimum in randvoorwaarden kan worden gevonden.

Het kabinet gaat het gesprek aan met de Europese commissie over de verhouding van de arbeidsovereenkomst bij laag tarief met het Europees recht.

Het kabinet laat onderzoek doen naar tarieven, tariefopbouw en kenmerken van zelfstandigen en hun opdrachten.

Het kabinet gaat de keuzes in beeld brengen ten aanzien van de uitwerking van de criteria voor afbakening van de verschillende maatregelen, waarbij een balans wordt gezocht tussen de verschillende randvoorwaarden en gaat hierover in gesprek met veldpartijen.

Let op: Het kabinet belooft dit najaar met een nadere uitwerking te komen. We houden u uiteraard op de hoogte.

De wet stelde de betalingstermijn voor nieuwe contracten op maximaal 60 dagen. Grote ondernemingen kregen echter één jaar de tijd om langere betalingstermijnen in bestaande contracten te verkorten tot maximaal 60 dagen. Per 1 juli 2018 is een betalingsafspraak van meer dan 60 dagen nietig, zodat in plaats daarvan de wettelijke betalingstermijn van 30 dagen geldt. Kleine ondernemingen kunnen in dat geval aanspraak maken op de verschuldigde wettelijke handelsrente en incassokosten vanaf 30 dagen na ontvangst van hun factuur.

Tip: Factureert u aan een grote onderming? Controleer dan of de overeengekomen betalingstermijn maximaal 60 dagen bedraagt.

De Belastingdienst heeft een toezichtsplan gepubliceerd. Daarin staat hoe de Belastingdienst vanaf 1 juli 2018 invulling geeft aan het toezicht op arbeidsrelaties.

Wanneer doen een opdrachtgever en opdrachtnemer het goed? Opdrachtgever en opdrachtnemer beoordelen samen of de opdracht buiten dienstbetrekking kan worden uitgevoerd. Als de werkzaamheden zich hiervoor lenen en er ook feitelijk op de overeengekomen wijze gewerkt wordt, doet de opdrachtnemer het, net als de opdrachtgever, goed. Wanneer het past bij de werkzaamheden, kan er ook gebruikt worden gemaakt van een van de (algemene of branchespecifieke) modelovereenkomsten die gepubliceerd zijn. Ook hier geldt dat overeenkomstig deze overeenkomst gewerkt moet worden.

Kwaadwillenden zijn opdrachtgevers die opzettelijk een situatie van evidente schijnzelfstandigheid laten ontstaan of voortbestaan.

Tip: Meer weten? Lees het toezichtsplan.

Het maakt niet uit dat de auto’s niet van de werkgever zelf waren, maar van het bedrijf waarvoor werd gewerkt.

Het uitzendbedrijf was bij een eerdere belastingcontrole al gewezen op de correcte werkwijze en regels rond het gebruik van de bedrijfsauto’s. Toch zijn er auto’s in weekenden gesignaleerd bij grensovergangen en bij evenementen. Het verbod op privégebruik werd niet gecontroleerd. Sancties waren er niet. De rittenstaten werden vaak op basis van kladjes samengesteld door de administratie van het bedrijf. Begin- en eindstanden van rittenstaten sloten niet altijd aan. Kladjes werden weggegooid.

Kortom, een hopeloze zaak. Op wat kleine correcties na blijven de naheffingen en boetes gehandhaafd.

Tip: De regels voor privégebruik van auto’s die u aan werknemers ter beschikking stelt, zijn strikt. Pas ze correct toe. Zo voorkomt u naheffingen, boetes en de kosten van een eventuele procedure bij de belastingrechter.

De rechter stelt vast dat het concurrentiebeding rechtsgeldig is. Dan stelt hij vast dat de beoogde nieuwe werkgever inderdaad een directe concurrent is. Vervolgens vindt een belangenafweging plaats. Tegenover het belang van de werkgever, die zijn bedrijf wil beschermen, staat het recht van de werknemer om zich vrij te kunnen bewegen op de arbeidsmarkt, een hoger inkomen te verwerven en zijn positie te verbeteren.

Het belang van de werkgever hierbij is dat de werknemer door zijn arbeidskeuze niet een situatie bewerkstelligt waarbij sprake is van oneerlijke concurrentie. Dat is het geval als de werknemer door de kennis van de werkwijze, de klanten en de overige bedrijfsgeheimen van de werkgever zichzelf (of zijn nieuwe werkgever) een positie verschaft waarbij sprake is van ongerechtvaardigd voordeel in het concurrerend handelen.

Daarbij gaat het om kennis en/of vaardigheden waarvan voorkomen moet worden dat de voormalig werknemer zijn vorige werkgever daarmee rechtstreeks concurrentie zou kunnen aandoen en daarmee zichzelf of een derde (de nieuwe werkgever) een ongerechtvaardigde voorsprong in concurrerend handelen zou kunnen bezorgen. De werkgever moet hebben bewerkstelligd dat werknemer deze kennis en/of vaardigheden heeft verworven.

In deze zaak kan werkgever dit laatste niet aannemelijk maken. De monteur heeft geen bedrijfsspecifieke kennis opgebouwd of cursussen gehad. Zijn waarde ligt vooral in zijn eigen handigheid. En dat wordt niet beschermd door het concurrentiebeding. Bovendien is een concurrentiebeding van 5 jaar, zeker voor deze functie, onacceptabel lang. Kortom, de monteur mag van de rechter bij de concurrent aan de slag.

Tip: U kunt een werknemer niet altijd aan een concurrentiebeding houden, ook al is het rechtsgeldig tot stand gekomen. Omdat de werknemer weg en verder wil, ligt het procesrisico vooral bij hem. Maar het gaat om een afweging van belangen.

Zoals bij iedere subsidie of belastingaftrek wordt de effectiviteit ingeperkt door zogenoemde freeriders. Freeriders zouden de investering ook gedaan hebben zonder de aftrek. De inschatting van het aantal freeriders is iets minder dan 50% met een bandbreedte van 30% tot 69%. Het freerider effect bij het MKB is verminderd door het minimale investeringsbedrag te verhogen naar € 2.500. Voorgesteld wordt om in het vervolg bij het jaarlijks opstellen van de Energielijst per techniek rekening te houden met het freerider effect.

De voortdurende aanscherping van efficiencynormen bij de samenstelling van de Energielijst is een belangrijke aanjager voor leveranciers en producenten om de zuinigheid van apparaten te verbeteren. Het plaatsen van een bedrijfsmiddel op de Energielijst heeft attentiewaarde en leidt tot een financiële prikkel. Uit de evaluatie blijkt dat de attentiewaarde het belangrijkste is. Daarom wordt geadviseerd om het aftrekpercentage te verlagen.

Tip: Het Kabinet zet de regeling na 2018 nog vijf jaar voort. Wel wordt het aftrekpercentage van 54,5% in het pakket Belastingplan 2019 verlaagd naar 45%.

De wet die dit regelt heet de WIEG, Wet Invoering Extra Geboorteverlof.

Per saldo hebben partners in verband met de geboorte van een kind de volgende verlofrechten:

– calamiteitenverlof met loondoorbetaling op de dag(en) van de bevalling;

– eenmaal de wekelijkse arbeidsduur geboorteverlof met loondoorbetaling op te nemen binnen vier weken na de geboorte;

– vijfmaal de wekelijkse arbeidsduur aanvullend geboorteverlof met uitkering per week ter hoogte van 70% van het (maximum) dagloon op te nemen binnen zes maanden na de geboorte (bovenwettelijke aanvulling tot 100% van het dagloon is mogelijk);

– zesentwintig maal de wekelijkse arbeidsduur ouderschapsverlof tot de achtste verjaardag van het kind. Wettelijk is dit onbetaald, maar een aantal cao’s voorziet in gedeeltelijke loondoorbetaling.

Let op: Op 1 januari 2019 gaat ook het adoptie- en pleegzorgverlof van vier naar zes weken.

Doe uw aanvraag zo snel mogelijk na afloop van de begeleiding. Dat kan uitsluitend digitaal via het eLoket van RVO.nl.  Het gaat om het schooljaar 2017/2018 dat loopt van 1 augustus 2017 tot en met 31 juli 2018. Voor de aanvraag gebruikt u gegevens die al in uw bezit zijn, zoals de (praktijkleer-) overeenkomst.

RVO.nl neemt alle tijdig ingediende aanvragen in behandeling. Bij een overschrijding van het beschikbare subsidiebudget per onderwijscategorie verdeelt RVO het budget evenredig over de ingediende aanvragen in die categorie.

De Subsidieregeling praktijkleren loopt in haar huidige vorm tot en met 31 december 2018. Naar verwachting neemt het ministerie van Onderwijs deze zomer een besluit over de voortzetting van de regeling.

Tip: U vindt alle informatie over deze subsidieregeling op https://mijn.rvo.nl/praktijkleren.

Voor de jaren tot en met 2016 was dat niet het geval, behalve als u bijzondere argumenten wilde inbrengen. Er geldt namelijk voor deze jaren een aanwijzing massaal bezwaar. De Belastingdienst zal de aanslagen tot en met 2016 afwikkelen op basis van de uitkomst van proefprocedures.

Op dit moment wordt gewerkt aan een aanwijzing massaal bezwaar voor bezwaarschriften tegen de aanslag inkomstenbelasting 2017.

Let op: Voor aanwijzingen massaal bezwaar vanaf 1 januari 2016 is een gewijzigde wettelijke regeling van kracht. Bent u het oneens met de berekening van de vermogensrendementsheffing over het belastingjaar 2017, dan moet u altijd individueel en tijdig bezwaar maken tegen uw aanslag inkomstenbelasting. Ook indien er een nieuwe aanwijzing massaal bezwaar komt. Dit is anders dan onder de aanwijzing massaal bezwaar voor de jaren tot en met 2016.