In de afwijkingsbrief meldt de Belastingdienst dat de werknemer in 2014, in een rechtszaak, heeft verklaard dat hij ook in zijn vrije tijd met de bedrijfsauto rijdt omdat hij oproepbaar is. Hij moet binnen een uur ter plaatse zijn. Deze verklaring rechtvaardigt het vermoeden dat de werknemer met de bedrijfsauto privéritten maakt.
Volgens de rechter gaat de Belastingdienst in deze zaak op drie manieren de fout in.
Correctie via de werkgever
Met betrekking tot een aan een werknemer ter beschikking gestelde bestelauto van de zaak waarvoor een ‘verklaring uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto’ is afgegeven en die niet is ingetrokken, dient de correctie wegens (gesteld) privégebruik plaats te vinden door middel van naheffing van loonbelasting. En dus niet uitsluitend via de inkomstenbelasting bij de werknemer.
Correctie in de actualiteit
De correctie moet zoveel mogelijk plaatsvinden naar aanleiding van een constatering van (mogelijk) privégebruik in de actualiteit. In dit geval is het vermoeden van privégebruik in 2014 ontstaan en heeft de Belastingdienst de eerste brief daarover pas in de loop van 2017 naar de werknemer gestuurd.
Gesteld privégebruik onvoldoende onderbouwd
Waar en wanneer de werknemer in 2014, naar de Belastingdienst vermoedt, de bestelauto voor privédoeleinden heeft gebruikt, is niet vastgesteld. Aangezien het vermoeden niet op een bepaalde rit of ritten was gebaseerd, kon belanghebbende geen tegenbewijs geven. Zo’n non-specifieke onderbouwing van het vermoeden van privégebruik is onvoldoende basis voor een correctie.
Tip: Deze zaak biedt drie aanknopingspunten om een correctie wegens privégebruik van een bestelauto aan te vechten.