Financiële positie
De DGA heeft een eigen woning en een tweede woning, samen waard € 703.000, en een bankschuld van € 127.000. Daarnaast heeft hij de aandelen in zijn BV, waard € 1.649.250 en een schuld aan zijn BV van € 1.678.000. Per saldo is dus sprake van een positief vermogen. Maar van inkomen is geen sprake.

Terugbetaling niet aannemelijk
De rechter vindt het aannemelijk dat de opgenomen bedragen niet meer zullen worden terugbetaald aan de BV. Ze zijn immers aangewend voor de betalingen voor het levensonderhoud en de belastingschulden. De rechtbank overweegt hierbij dat de DGA al een reeks van jaren op deze manier voorziet in zijn levensonderhoud. Een andere bron van inkomsten om in zijn levensonderhoud te voorzien ontbreekt. Bovendien heeft hij geen actie ondernomen om een van de onroerende zaken te verkopen of op andere wijze een aflossing op de rekening-courant te doen.

Afboeking door belastingheffing over toename rekening courant
De omstandigheid dat door de belastingheffing over de toename de rekening-courant voor dat deel kan worden afgeboekt, maakt dit niet anders. Die afboeking kan immers enkel door afboeking van de winstreserves en dat impliceert dat de gelden het vennootschapsvermogen definitief hebben verlaten.

Mogelijke verkoop bezittingen BV
De DGA voert aan dat de BV beschikt over een aandelenpakket dat verkocht kan worden. Ook dit acht de rechter niet relevant. De vermogenstoestand van de schuldeiser, de BV,  is immers niet relevant voor de beoordeling of de schuldenaar aan zijn verplichtingen kan of zal voldoen. Dat de DGA aandeelhouder is van de schuldeiser maakt dat niet anders.

Bewustheid
De rechter vindt aannemelijk dat de BV en de DGA zich bewust waren of dat hadden moeten zijn, dat de aldus door de BV verstrekte gelden niet meer zouden worden terugbetaald en zodoende definitief aan de vennootschap zijn onttrokken. De aanslagen zijn daarom terecht opgelegd.

Let op: De Belastingdienst heeft veel aandacht voor toenemende schulden van de DGA aan de eigen BV. Adviseurs wijzen hun relaties daar regelmatig op. Terecht, zo blijkt ook weer uit deze uitspraak.

Het invoeren van de beperkte vermogenstoets per 1 april 2021 betekent dat er een Tozo 3 (van 1 oktober 2020 tot en met 31 maart 2021) is en een Tozo 4 met toets op beschikbaar geld (van 1 april 2021 t/m 30 juni 2021). Begin 2021 wordt gecommuniceerd over Tozo 4 en de invoering van de toets op beschikbaar geld. 

Tip: Download de digitale folder met alle informatie over de TOZO.

Tatoeagebeleid toegestaan
Volgens de rechter heeft een werkgever in principe het recht een tatoeagebeleid te voeren. En werkgever bepaalt hoe hij, via zijn medewerkers, naar buiten wil treden, hoe terecht of onterecht de medewerker of ieder ander die regel ook vindt. De werkgever hoeft bijvoorbeeld niet aan te tonen dat reizigers tatoeages onwenselijk vinden.

Grenzen
Aan het recht van een werkgever regels aan tatoeages en andere lichaamsversieringen te stellen zitten echter wel grenzen, bijvoorbeeld als het voorschrift in strijd is met goed werkgeverschap, de redelijkheid en de billijkheid en/of de fundamentele grondrechten van de werknemer.

Oordeel
De rechter is van oordeel dat het gemotiveerde tatoeagebeleid in dit geval deze grenzen niet overschrijdt. De werkgever legt uit dat de controleur een bijzondere positie heeft die een neutrale en professionele uitstraling vereist. In de praktijk zal het beleid leiden tot een lange mouw, een extra knoopje dicht of een pleister. Het tast de vrijheid van een medewerker een tatoeage te zetten en in zijn privétijd te tonen dan ook niet wezenlijk aan. De werknemer wordt veroordeeld in de kosten van de procedure.

Tip: Als werkgever mag u een tatoeagebeleid voeren. U dient uw belang wel goed te motiveren in relatie tot de privébelangen van de medewerkers voor wie het geldt.

Verplichte inschrijving
In het MKB gaat het vooral om BV’s, maatschappen, vennootschappen onder firma en commanditaire vennootschappen. Daarnaast geldt de inschrijvingsplicht voor niet-beursgenoteerde naamloze vennootschappen, stichtingen, verenigingen met volledige rechtsbevoegdheid, verenigingen met beperkte rechtsbevoegdheid maar met onderneming, onderlinge waarborgmaatschappijen, coöperaties, rederijen, Europese naamloze vennootschappen (SE), Europese coöperatieve vennootschappen (SCE), Europese economische samenwerkingsverbanden die volgens hun statuten hun zetel in Nederland hebben (EESV) en kerkgenootschappen.

Geen verplichte inschrijving
Eenmanszaken hoeven zich niet te registreren. Dat geldt ook voor beursgenoteerde besloten en naamloze vennootschappen, 100% dochters van beursgenoteerde vennootschappen, verenigingen van eigenaars, rechtspersonen in oprichting, verenigingen met beperkte rechtsbevoegdheid die geen onderneming drijven, publiekrechtelijke rechtspersonen en overige privaatrechtelijke rechtspersonen, waaronder historische rechtspersonen (zoals gilden en hofjes).

Wie is UBO?
Een UBO is altijd een natuurlijk persoon en elke organisatie heeft er minstens 1. Het gaat om de natuurlijke personen die meer dan 25% zeggenschap hebben en/of direct of indirect economisch belang hebben van meer dan 25%. Zijn deze personen er niet, dan gaat het om een persoon die behoort tot het hoger leidinggevend personeel (bij rechtspersonen de bestuurder).

Wanneer inschrijven?
Voor rechtspersonen en personenvennootschappen die op of na 27 september 2020 worden opgericht, meldt u de UBO’s aan bij de inschrijving in het Handelsregister. Bedrijven en  organisaties die vóór 27 september 2020 zijn opgericht, hebben achttien maanden de tijd om de UBO’s aan te melden bij de KvK. Niet op tijd melden is een economisch delict, waarop een boete staat en uiteindelijk zelfs gevangenisstraf.

UBO-register deels openbaar
Wettelijk is bepaald dat een deel van de UBO-gegevens openbaar is. Iedereen mag deze gegevens inzien. Het gaat om de volgende gegevens:

  • voor- en achternaam
  • geboortemaand en –jaar
  • nationaliteit
  • woonland
  • de aard en omvang van het belang

Tip: Bestaat uw bedrijf op 27 september 2020 en valt het onder de registratieplicht, schrijf de UBO(‘s) dan in voor 27 maart 2022. Dat kan digitaal.

Gericht op MKB
De BIK is alleen van toepassing op nieuwe bedrijfsmiddelen. Bedrijven kunnen de BIK pas toepassen als de investeringen met een laatste betaling in 2021 en 2022 volledig zijn betaald en binnen zes maanden na volledige betaling in gebruik zijn genomen. Voor een totaal investeringsbedrag tot en met € 5.000.000 per inhoudingsplichtige per kalenderjaar bedraagt de afdrachtvermindering 3% van het investeringsbedrag. Voor het deel van het investeringsbedrag boven de € 5.000.000 per kalenderjaar bedraagt de afdrachtvermindering 2,44% van het investeringsbedrag. Door deze staffel komt circa 60% van de BIK-afdrachtvermindering terecht bij het MKB.

De BIK vormt een tijdelijke aanvulling op reeds bestaande meer specifieke stimuleringsmaatregelen zoals de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA), de energie-investeringsaftrek (EIA), de milieu-investeringsaftrek (MIA) en de willekeurige afschrijving milieu-bedrijfsmiddelen (VAMIL).

Minimale investering
Als minimale investering per bedrijfsmiddel die onderdeel kan uitmaken van een aanvraag wordt uitgegaan van een bedrag van € 1.500, als minimale investering per aanvraag geldt een bedrag van € 20.000. Daarmee geldt een minimaal financieel voordeel van € 600 voor een bedrijf als het gebruik maakt van de BIK.

Voorwaarden
De BIK is alleen van toepassing op nieuw aangeschafte bedrijfsmiddelen. Bedrijven kunnen de BIK pas toepassen als de investeringen met een laatste betaling in 2021 en 2022 volledig zijn betaald en binnen zes maanden na volledige betaling in gebruik zijn genomen.

Aanvraag
Een aanvraag voor de BIK doet het bedrijf bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Een aanvraag kan gelijktijdig voor meerdere investeringen in bedrijfsmiddelen gedaan worden. Een bedrijf kan maximaal één keer per kwartaal een aanvraag doen. De RVO controleert de aanvraag en geeft bij goedkeuring een BIK-verklaring af. Op grond van de BIK-verklaring kan het bedrijf de BIK toepassen in de loonaangifte in het jaar waarin de BIK-verklaring is afgegeven. Het is de bedoeling dat het aanvraagloket in ieder geval per 1 september 2021 open gaat.

Let op: Het wetsvoorstel is nog niet aangenomen. Ook komen er nog uitvoeringsregelingen. We houden u op de hoogte van de ontwikkelingen.

College voor de Rechten van de Mens
De sollicitant dient een klacht in bij het College voor de Rechten van de Mens. Het College stelt de sollicitant in het gelijk en wenst te vernemen welke maatregelen de werkgever naar aanleiding van dit oordeel heeft getroffen en of de sollicitant daarmee tevreden is. Hieraan geeft de werkgever geen gevolg.

Rechter
De sollicitant gaat tevens naar de rechter en eist een verklaring voor recht dat de werkgever een verboden onderscheid naar leeftijd heeft gemaakt en daarmee onrechtmatig heeft gehandeld. Bovendien eist de sollicitant een materiële schadevergoeding van € 90.512,64 bruto en een immateriële schadevergoeding van € 5.000.

De rechter geeft aan dat de uitspraken van het College voor de Rechten van de Mens geen bindende werking hebben, zoals een uitspraak van de rechter. Wel dient de rechter een beslissing die afwijkt van een uitspraak van het College deugdelijk te motiveren.

De werkgever moet bewijzen dat van leeftijdsdiscriminatie geen sprake is. Daartoe voert de werkgever aan dat de vijf kandidaten die wel voor een vervolggesprek zijn uitgenodigd, allen meer dan tien jaar werkervaring hadden (variërend van veertien tot vijfentwintig jaar) en dat een van hen uiteindelijk is aangenomen voor deze functie.

Volgens de rechter staat hiermee vast dat leeftijd, ondanks de voorkeur van de manager voor een kandidaat met vijf tot tien jaar werkervaring, geen selectiecriterium van betekenis is geweest. Van schadevergoeding is dus geen sprake. De rechter komt dus tot een ander oordeel dan het College voor de rechten van de Mens.

Tip: Zowel direct als indirect onderscheid op grond van leeftijd is in situaties die met de arbeid samenhangen verboden, tenzij het onderscheid objectief gerechtvaardigd is. Bij direct onderscheid wordt leeftijd als onderscheidend criterium gebruikt. Bij indirect onderscheid gaat het om een ogenschijnlijk neutrale bepaling, maatstaf of handelwijze die personen met een bepaalde leeftijd in vergelijking met andere personen bijzonder treft. Overtreding van het verbod vormt een onrechtmatige daad en kan tot een schadevergoeding leiden.

Eigen woning: vrijstelling voor starters
Wanneer is iemand starter? Het gaat om een verkrijger van een eigen woning die meerderjarig is en jonger dan 35 jaar. Deze verkrijger moet de woning, anders dan tijdelijk, als hoofdverblijf gaan gebruiken en mag de vrijstelling niet eerder hebben gebruikt. Het hoeft niet om de eerste eigen woning te gaan.

Eigen woning: 2%
Overige natuurlijke personen die een eigen woning verkrijgen, hebben recht op het verlaagde tarief van 2%. Ook zij moeten de woning, anders dan tijdelijk, als hoofdverblijf gaan gebruiken.

Overige onroerende zaken: 8%
Het algemene tarief van de overdrachtsbelasting wordt verhoogd van 6% naar 8%.

Tijdstip van de verkrijging
De beoordeling of iemand voldoet aan de criteria voor vrijstelling of verlaagd tarief vindt plaats op het moment waarop de woning wordt verkregen. Dat is, in de situatie waarvoor een notariële akte moet worden ingeschreven in het register, het moment waarop de akte wordt opgemaakt bij de notaris.

Tip: Door de verkrijging via de notaris voor of na de jaarwisseling te plannen kunt u belasting besparen. Dat kan ook voor woningen en onroerende zaken waarvoor nu al een koopovereenkomst wordt gesloten. Het wetsvoorstel dient nog wel aangenomen te worden.

BIK wordt verder uitgewerkt
Details van de regeling worden verder uitgewerkt. Voor de aanvraag en uitvoering van de BIK werken Rijksdienst voor Ondernemers (RVO) en de Belastingdienst samen.

De wijziging gaat naar verwachting in op 1 januari 2021.

Berekening in 2020 (per belastingplichtige)

  • Bezittingen min schulden kleiner dan € 30.846: geen fictief rendement
  • Bezittingen min schulden tussen € 30.846 en € 103.643: 1,79% fictief rendement
  • Bezittingen min schulden tussen € 103.643 en € 1.036.418: 4,19% fictief rendement
  • Bezittingen min schulden meer dan € 1.036.418: 5,28% fictief rendement

Over uw fictieve rendement wordt 30% belasting berekend.

Berekening in 2021 (per belastingplichtige)

  • Bezittingen min schulden kleiner dan € 50.000: geen fictief rendement
  • Bezittingen min schulden tussen € 50.000 en € 100.000: 1,9% fictief rendement
  • Bezittingen min schulden tussen € 100.000 en € 1.000.000: 4,5% fictief rendement
  • Bezittingen min schulden meer dan € 1.000.000: 5,69% fictief rendement

Over uw fictieve rendement wordt 31% belasting berekend.

De restaurantketen verwijt de manager dat hij (1) in strijd met de afgekondigde overheidsmaatregelen en heldere instructies en ondanks mededelingen van een directe collega toch het restaurant op 16 maart 2020 geopend heeft, (2) geen contact heeft opgenomen met zijn leidinggevende, waardoor medewerkers en gasten in gevaar zijn gebracht door verhoging van de kans op besmetting en (3) het veroorzaken van imagoschade.

De rechter is het met de manager eens dat na de persconferentie van 15 maart 2020 niet geheel duidelijk was of de gedwongen sluiting ook volledig gold voor restaurants met een drive thru- en/of home delivery faciliteit. Maar de manager had bij zorgvuldige lezing van de interne berichten die hij daarna ontving kunnen weten dat de restaurants in ieder geval tot 6 april 2020 gesloten zouden blijven en alleen afhalen via drive thru en thuisbezorging toegestaan was.

De manager had op z’n minst de moeite moeten nemen om via zijn leidinggevende of het hoofdkantoor bevestigd te krijgen dat tot opening kon worden overgegaan. Door dit na te laten, verschenen niet alleen negatieve berichten op social media over zijn vestiging maar ontstonden daar ook gezondheidsrisico’s voor collega’s en gasten. De manager heeft daarmee een gevaarzettende situatie in het leven geroepen.

De rechter is van oordeel dat het ontslag op staande voet terecht is gegeven.